Internationale criminaliteit, bevoegdheid van de
Belgische strafrechter en strafrechtelijke aansprakelijkheid van de
rechtspersoon
De aantrekkingskracht van België
Criminalité internationale,
compétence territoriale du juge pénal belge et responsabilité pénale de la
personne morale – corruption, blanchiment, faux et usage de faux, criminalité
organisée
De la théorie de
l’ubiquité à la théorie de l’attraction
Is de Belgische strafrechter bevoegd om in het
buitenland gepleegde samenhangende misdrijven te beoordelen?
Een beshuldiging van internationale omkoping bijvoorbeeld,
gaat vaak gepaard met het plegen van talrijke andere inbreuken, zoals het
witwassen van geld of het gebruik van valse stukken.
In principe
wordt een misdrijf, buiten het grondgebied van het Rijk door Belgen of
door vreemdelingen gepleegd, in België niet gestraft (artikel 4 Strafwetboek).
De Belgische
rechtscolleges zijn niettemin wel bevoegd om van een verweten feit kennis te
nemen zodra één van de bestanddelen van de bij wet bepaalde inbreuk in België
werd gepleegd (Cass. P.15.1019.F).
Op grond van de artikelen 23 en 139 Wetboek van Strafvordering wordt de
territoriale bevoegdheid van de correctionele rechtbank onder meer bepaald door
de plaats waar het misdrijf is gepleegd. Daaronder zijn alle plaatsen begrepen
waar zich een gedraging voordoet die een constitutief bestanddeel van het
misdrijf vormt (Cass. 3 november 2020, P.20.0674.N).
Een misdrijf dat verschillende
bestanddelen omvat wordt geacht te zijn gepleegd in elke plaats waar één van
die bestanddelen ervan wordt vastgesteld (men spreekt over de “ubiquiteitstheorie”).
Het misdrijf
dat door een vreemdeling op het grondgebied van het Rijk is gepleegd, maakt
het in principe niet mogelijk hem in België te vervolgen wegens misdrijven die
hij in het buitenland heeft gepleegd, om de enige reden dat ze
samenhangend of verbonden zouden zijn met een in België gepleegde misdrijf door
eenzelfde misdadig opzet (Cass. P.14.0065.F, 22
januari 2014)
Wanneer een
misdrijf in België wordt gepleegd, worden de daden van strafbare
deelneming gesteld in het buitenland geacht in België te zijn gepleegd, zodat
de vreemdeling die deelneemt aan een misdrijf in België gepleegd, onder
het toepassingsgebied van de Belgische strafwet valt (Cass. P.961683.N, 24 maart 1998).
In de regel moet de vervolgende partij het
bewijs leveren van het plegen van de verweten misdrijven in België.
In een recent arrest betreffende een zaak van
publieke corruptie in het buitenland, oordeelde het Hof van cassatie dat de
strafrechter zich enkel territoriaal onbevoegd kan verklaren indien hij kan uitsluiten
dat het strafbare feit door geen enkel
bestanddeel ervan verband houdt met het nationale grondgebied. De Belgische
strafrechter is daarenboven bevoegd om de vervalser die valsheid in geschriften
in het buitenland heeft gepleegd te bestraffen wanneer deze geschriften in
België worden gebruikt. Deze ondeelbaarheid vloeit voort uit de eenheid van
opzet (of “subjectieve ubiquiteit”). Heel opmerkelijk is eveneens dat volgens
het Hof van cassatie een in België gestelde voorbereidende daad voldoende zou
zijn om de betrokken persoon in België te vervolgen in toepassing van het
Belgisch strafrecht (Cass. P.20.1295.F, 10 maart 2021).
Het lijkt
erop dat het Hof van cassatie een feitelijk vermoeden uit de grond heeft gestampt
ten gunste van de vervolgende partij : de strafrechter zou zich enkel onbevoegd
kunnen verklaren indien hij met zekerheid kan uitsluiten dat geen enkel van de
bestanddelen van de verweten complexe inbreuk, voorbereidende aktes inbegrepen,
in België werd gepleegd.
Praktisch gezien zou dit kunnen betekenen dat de
strafrechter zich ipso facto bevoegd
zou kunnen verklaren enkel omdat de vervolgde rechtspersoon in België gevestigd
is.
De in België vervolgde persoon zou moeten
aantonen dat alle bestanddelen van de buitenlandse (complexe) inbreuk,
voorbereidende aktes inbegrepen, niet in België werden gepleegd, terwijl zij in
haar hoedanigheid van vervolgde persoon in een strafzaak niet per se in de mogelijkheid verkeert om
dit te kunnen doen.
Men herinnert er daarenboven aan dat de strafrechtelijke
verantwoordelijkheid van een rechtspersoon een volledig autonoom karakter heeft
in die zin dat die verantwoordelijkheid geen louter afgeleide is van de
strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de natuurlijke personen die voor of
namens de rechtspersonen handelen (Cass. 24 mei 2022, P.22.0050.N.).
Zo zou een rechtspersoon deel kunnen uitmaken van een criminele organisatie
bijvoorbeeld.
De ubiquiteitstheorie lijkt een aantrekkingskracht-theorie te zijn geworden
: alle met elkaar in het buitenland verbonden afwijkende gedragingen worden voor
de Belgische strafrechter gezogen wanneer de betrokken onderneming er een
vestiging heeft.
Is België nog altijd business-aantrekkelijk? Men kan zich wel afvragen of het
penaal risico niet te wisselvallig is geworden voor bedrijven met
internationale activiteiten die zich in België vestigen.
Het is hoe dan ook aangeraden dat zij controlemechanismen en spervuren in hun
schoot implementeren zodat kiemende afwijkende gedragingen verhinderd of
minstens gestopt kunnen worden. Hoe beter georganiseerd, hoe beter beschermd
tegen strafvorderingen.
Op die manier zullen bedrijfsleiders die elke dag hard zweten door hun
onvermoeibaar ijverig werk van deze bescherming kunnen genieten.
22.12.2022
Thomas DE NYS
Advocaat vennoot